Publicatie: november 1999 (debuut)
Vierde druk: oktober 2012
"Het begon al schemerig te worden toen we het uiterste punt van onze tocht bereikten: een klein bos zonder hoge bomen. De stammen waren donker en nat, uit de ondergesneeuwde bodem grepen dode takken omhoog als armen van drenkelingen. Over de paden had nog geen mens gelopen, maar er waren sporen van vogels en vreemde afdrukken die volgens Simon van een eekhoorn waren. Midden in het bos was een doodstille vijver met zwart water. Op het oppervlak lagen bladeren die de kleur van het water hadden aangenomen. Alleen langs de kant dreef hier en daar nog een plakkaat ijs. Ik stond op van de slee. De pijn was bijna verdwenen. Mijn laarzen zakten zacht krakend in de sneeuw. Onder de sneeuw was de grond drassig. Ik keek naar mijn sporen. In de afdruk van de zolen welde water. Simon was een meter of tien het bos in gelopen en stond met zijn rug naar mij toe tegen een boom te plassen. Ik hoorde het geluid en had het gevoel dat ik hem afluisterde.
     'Zitten er nu nog vissen in het water?' vroeg ik.
     Hij kwam terug. Onder het lopen trok hij zijn gulp dicht.
     'Nee,' zei hij. 'Die zwemmen 's winters allemaal naar zee, want die bevriest nooit.'
     'Nooit?' vroeg ik.
     'Nooit.' Hij liep langs mij heen. Hij trok de slee langzaam weer vooruit. Ik bleef staan kijken naar de vijver. Aan de overkant was een kleine sluis, half overwoekerd door een braamstruik waar al het blad nog aan zat. In de sluis zat een rooster als een tralievenster. Het was verstopt met bladeren en takken die tegen de spijlen waren blijven steken. Plotseling zag ik een beweging in het water. De zwarte bladeren op het oppervlak werden even uit elkaar geduwd door de rug van een grote, bleke vis. Die vis moest alleen achtergebleven zijn. Hij kon rondzwemmen wat hij wilde, maar kon er nu door die verstopte sluis natuurlijk niet meer uit. Hij zou het steeds kouder krijgen, en met die dode zwarte bladeren boven zich ook steeds benauwder. Ik aarzelde of ik Simon zou roepen. Hij zou kunnen zeggen dat ik me had vergist. Ik zag een stok liggen, pakte hem op en rende om de vijver heen. Ik ging zo dicht mogelijk bij de sluis staan en pookte in de tralies om de bladeren los te woelen. Het lukte niet.
     Hij moet eruit, dacht ik. Ik moet hem redden. Het water moet gaan stromen. Ik liet me van de kant naar beneden glijden. Het water was niet diep, het kwam maar een klein stukje boven de rand van mijn laarzen. Nu kon ik de stok helemaal in de bladermassa steken. De bladeren kwamen in beweging, het water begon te stromen en trok zelf de barrière in stukken. Voor de zekerheid pookte ik nog even door. Daarna klom ik weer op de wal. De vis kon nu zonder problemen ontsnappen. Ik bleef nog even kijken naar de geweldige waterval die ik had veroorzaakt. Toen gooide ik de stok neer en rende achter Simon aan. Hij was al bij de rand van het bos.
     Het werd langzaam donker. Het pad was breed en vlak, de sneeuw lag er als een laken overheen, maar Simon ging niet meer sneller lopen.
     'Ik ben twee keer bij de zee geweest,' zei ik. 'Jij?'
     'Dat weet ik niet,' zei hij. 'Vroeger woonden we met oma en opa in Amsterdam. Dat is dicht bij de zee, dus toen kwamen we daar ook vaak.'
     Dat was logisch. Ik zag heel hoog boven ons een blad waaien, zo hoog dat het ook een vogel kon zijn. Ik dacht aan het
woord vroeger. Terwijl in de verte bij een boerderij een licht aanging, oranje als een lampion voor een feest, dacht ik
weer aan de vis in de vijver. Het leek me onhandig om zo ver van de zee weg te zwemmen als je daar toch altijd weer
naar terug moest."                                                                                                                    (fragment uit Winterhanden, pag 117-118)




Winterhanden – het debuut van Stephan Enter – bevat zes lange verhalen. In elk daarvan wordt, met fijnzinnige humor, een jongen of een man getoond die niet bij machte is om in relatie met anderen het heft in handen te nemen: de jongen die zijn spreekbeurt over zijn postzegelverzameling ziet ontsporen, de student die niet weet hoe hij het uit moet maken met zijn vriendin, de kleinzoon die een moeizame vriendschap met zijn opa ontwikkelt, de scholier die door zijn klasgenoten ‘macho’ wordt genoemd, de man die zich afvraagt of hij naar de begrafenis moet van zijn vader, die hij al twintig jaar niet meer heeft gezien. Stephan Enters talent is dat van een fijnschilder. Met uitzonderlijk oog voor details dringt hij door in situaties, waarbij hij ogenschijnlijk afstandelijk registreert maar intussen de lezer bij zijn personages naar binnen laat kijken. (tekst uitgeverij Van Oorschot)


Reacties bij het verschijnen van Winterhanden: 
- Vrij Nederland 8 januari 2000: "Tijdloze verhalen zijn het [...] De werkelijkheid die Enter afbeeldt wordt door de traagheid en gedetailleerdheid verhevigd. Hij graaft niet in de psyche van zijn personages; hij kijkt naar de ruimten waar ze in verblijven en de dingen waar ze zich mee omgeven en hij observeert hun gedragingen. Dat zegt genoeg." 
- Dagblad De Limburger 28 januari 2000: "De nieuwe Hotz!"
- Reformatorisch Dagblad 2 februari 2000: "Stephan Enters "Winterhanden" is geschreven met bedachtzaamheid. De stem die spreekt in de zes verhalen in deze bundel is precies en zacht. Een mooi debuut [...] In de titel ligt de kern van dit debuut besloten: de pijnlijke precisie waarmee Enter de taal hanteert. De winterhanden zijn symbolen van het gebrek, de kou van de menselijke eenzaamheid. Het debuut van Stephan Enter is het waard om in een paar (winter-)handen genomen te worden."
- De Volkskrant 11 februari 2000: "Winterhanden is een interessant debuut. Enter is een gedreven schrijver. Een echte."
- Leesidee februari 2000: "Door middel van vele kleine en treffende details weet Stephan Enter op een geraffineerde manier stemmingen op te roepen en ontpopt hij zich als een begenadigd verteller."
- Algemeen Dagblad 7 april 2000: "Wat een prachtige verhalen schrijft die Stephan Enter! In zijn debuut Winterhanden, zojuist genomineerd voor de Libris Literatuurprijs, staan er zes die zich laten lezen als de delen van een roman, zo'n hechte eenheid vormt de bundel. [...] Stephan Enter schrijft akelig precies, gortdroog. [...] Dat levert prachtige verhalen op. Een voorbeeldig debuut!"
- De Morgen 19 april 2000: "De door vocht verrotte muren van een souterrain, de geur van oude mensen, de troebele brilleglazen van schakende heren: de lezer ruikt en ziet ze, wordt zelf aangetast door de woorden van de auteur en komt onder de indruk van de stilistische kracht waarmee hij de onmacht van zijn personages vertolkt."
- Eindhovens Dagblad 11 mei 2000: "Stephan Enter schreef met de bundel Winterhanden zes schitterende verhalen bij elkaar [...]"
- Nederlands Dagblad 12 mei 2000: "Ik had het idee dat iedere zin mijn aandacht opeiste en bij al die zinnen bedacht hoe mooi ze op het papier stonden. [...] De details, waarmee Enter kwistig strooit, zijn vaak toevallig: het oog had ook op iets anders kunnen vallen. Het gaat minder om wat er waargenomen wordt dan om de aandacht waarmee dat gebeurt. Die toevalligheid maakt de waarneming authentiek en tegelijk verrassend, onvoorspelbaar."


Winterhanden werd genomineerd voor de Shortlist van de Libris Prijs 2000 en de Gerard Walschapprijs 2000.


Zie voor meer informatie over het werk van Stephan Enter: http://www.stephanenter.nl/